15 June 2015

Beste Peter en Emile,

Inmiddels kunnen wij terugzien op een zeer geslaagde reis naar en door Java en Bali. Dat betekent niet dat alles vlekkeloos is verlopen. Op de kok van het prachtige Hotel Savoy Homann in Bandung rust de verdenking op mijn maag- en darmstelsel een zodanige aanval te hebben uitgevoerd dat de rust daarbinnen eerst na twee weken zou terugkeren. Aanpassingen  binnen het programma waren noodzakelijk en uiteindelijk bracht onze chauffeur Tofik ons naar ‘zijn’ huisartsenpraktijk in Yogjakarta, gerund door jonge, weelderig gehoofddoekte vrouwen. Tegen het door mijn lijfarts Marjan voorgestelde anti-bioticum bleek het protocol zich te verzetten, maar in tweede termijn alsnog ingezet deed het uiteindelijk zijn heilzame werk. Ik begon weer een beetje in Indonesië te geloven.

De reis was prima georganiseerd. Alles klopte en nergens kregen wij te horen dat op onze komst niet werd gerekend. Hartelijk dank daarvoor. Als jullie grootste wapenfeit beschouwen wij echter het ter beschikking stellen van Tofik als chauffeur. Het succes van onze reis wordt in overwegende mate bepaald door zijn kwaliteiten als chauffeur, gids, leermeester, Sherlock Holmes en vriend. In de chronische chaos van het Javaanse verkeer toonde Tofik zich een meester in zelfbeheersing en tactisch inzicht. Bovendien weet hij heel veel en heeft hij- mede door zijn uitstekende Engels (‘ I learned it on the street’)- ons heel veel geleerd. Wij vroegen hem het batikhemd van het lijf en Tofik bleef blijmoedig antwoorden. Met Marjan deelt hij een grote passie voor tropisch fruit.

De naam Sherlock Holmes mat Tofik zich aan toen wij hem verzochten mee te helpen bij het zoeken van twee huizen in Jakarta (Menteng en Kebayoran Baru) waarin Marjan in het midden van de jaren vijftig had gewoond. In beide gevallen maakte onze speurneus eerst contact met de buren, waarna alle deuren voor ons opengingen en wij naar binnen mochten. De huizen bevinden zich grotendeels in de oorspronkelijke staat, zij het dat er aanzienlijk achterstallig onderhoud is. Van één huis herkende Marjan- zestig jaar na dato- onmiddellijk het motief van de vloertegels. Sherlock Holmes deed nog meer goed werk. Zo spoorde hij- ook in Jakarta- de lagere school van het zusje van Marjan op in wier voetsporen Barak Obama later zou treden. Alleen voor hem blijkt een plaquette aan het schoolgebouw te zijn aangebracht. Ook het kantoor van de Bataafsche Petroleum Maatschappij, waar de vader van Marjan werkte, was snel gevonden.

Het hotel in Jakarta (Shraya Residence) was eenvoudig maar uitstekend. Een oase van rust en schoonheid temidden van het stinkende open riool en de dito vuilnisbelt die Jakarta op vele plaatsen is. We ontmoetten er een Nederlander die er al een jaar naar volle tevredenheid voor zijn werk verblijft. Dat zegt wat.

We waren ook gecharmeerd van het sympathieke HB Guesthouse in Bogor, waar wij iedere morgen grote groepen jongeren zagen aankomen om natuuronderwijs te volgen. Een medewerker van het hotel leidde ons door een aanpalende kampong en rijstvelden. Zeer indrukwekkend. In de nabijheid bezochten wij een smederij van gongs. In een prachtig metrum beukten vier voorhamers in een vaste volgorde op het zojuist uit het vuur gehaalde en op een mal gelegde brons. Alles op de grond. Niemand sloeg mis of hinderde een ander. Geen enkele bescherming: gespierde, ontblote bovenlijven en de bekende plastic slippers. Het tempo ging omhoog naarmate ik discreet meer flapjes in een bakje deponeerde. Bij een klassieke wajangpoppenmaker- opa sneed nog driftig mee en was op een tactische plaats gezet- kocht Marjan zodanig in dat een extra koffer diende te worden aangeschaft.

In hun aan jullie gerichte brief/e-mail (waarvan de datum niet is te achterhalen) schrijven ons (schoon)zusje (van de lagere school) en onze zwager Aline en Erik Werner dat zij Malabar ‘duidelijk het minste hotel’ vonden. Alhoewel onze reizen niet identiek waren geldt dat misschien ook wel voor ons. Zij het dat de kamers kennelijk een opknapbeurt hadden ondergaan. De badkamer zou gemakkelijk een metamorfose kunnen ondergaan met behulp van een hogedrukspuit en een nieuw douchegordijn. Maar wat doet het ertoe in zo’n indrukwekkende omgeving met overal theeplantages om ons heen? Het ontbijt was die aanduiding niet waard, maar je zit de twee kleffe witte boterhammen wel te savoureren in de eetkamer en onder het toeziend oog van niemand minder dan de heer K.A.R. Bosscha, administrateur van Malabar, wiens graf we later zouden bezoeken.

We zouden nog een graf bezoeken, drie graven zelfs, niet vermeld in de gangbare gidsen. We wisten van vrienden alleen dat ze ‘moeilijk te vinden‘ waren. Typisch een ‘special order’ voor Sherlock Holmes. Een wegenkaart hebben we hem nooit zien gebruiken, laat staan een tom-tom. Al snel kwam hij er achter dat de rechtstreekse weg door de plantages niet begaanbaar was wegens de gevolgen van tropische regenbuien. We moesten een flink eind omrijden. Ter plaatse aangekomen werd er als vanzelfsprekend vanuit gegaan dat wij familie waren. Toeristen kwamen er immers zelden of nooit. We hebben eerlijk opgebiecht wie wij waren. Dat werd beloond met het ter beschikking stellen van een begeleider die ons in een prachtige wandeling naar ons doel bracht. Daar lagen ze, aan de rand van het bos, Rudolf en Jenny Kerkhoven- Roosegaarde Bisschop, de hoofdpersonen van het beroemdste boek van Hella Haasse over wie wij zoveel hadden gelezen. In het derde graf rust- zonder naamsvermelding- een jong overleden kindermeisje. De graven zijn gerestaureerd en oranje geschilderd. Naar verluidt de oorspronkelijke kleur. Eén van de hoogtepunten van onze reis.

Eindelijk konden wij Tofik iets laten zien dat hij niet kende. De rollen leken even omgedraaid. Hij vond het allemaal dermate interessant dat ik hem toezegde op zoek te gaan naar de Indonesische vertaling (1993) van  Heren van de thee. Die zoektocht is nog volop aan de gang. Kunnen jullie ons helpen? De vertaling is onder de titel  Pengusaha teh van september t/m december 1993 als feuilleton in het blad Kompas verschenen. De vertaler is Joko Raswono.

Het Hotel Savoy Homann in Bandung is historisch en qua architectuur weliswaar zeer interessant, maar vonden wij tamelijk sfeerloos. Marjan was zeer enthousiast over de angklung Mang Udjo die zij in de stad meemaakte. Aan de hand van het mooie boek van Emile bezocht zij de Universiteit en een aantal architectonisch interessante huizen waaronder dat van haar grootouders in het Noorden van de stad.

De treinreis van Bandung naar  Banjar vonden we een belevenis. In de business-class van een afgeladen trein. Schitterende vergezichten op sawa’s waar de rijstbouw in alle stadia was te zien. We zagen  ploegende karbouwen en zwoegende mannen en vrouwen. Alles gelardeerd met bananenbomen en kokospalmen. Zeer aan te bevelen.

Pangandaran vonden wij zeer de moeite waard, zeker nu de toeristenstroom nog op gang diende te komen. Het nieuwe hotel Arnawa staat terecht op de eerste plaats en voldeed in alle opzichten. Aan zee zagen wij hoe hele families bezig waren zeer lange visnetten aan land te trekken. De oogst was steeds zeer karig en stond in geen verhouding tot alle inspanningen. De ook door Antarin aanbevolen ‘jungle’ verdient die aanduiding niet. Het is een afgemeten stuk tropisch bos met platgetreden paden die in ons geval regelmatig werden gekruist door een vermoeide varaan. Bij de ingang deden makaken en kleine hertachtigen zich tegoed aan de inhoud van afvalbakken. En wat te denken van de familie Stekelvarken die ijlings uit een aardedonkere grot tevoorschijn kwam toen onze gids- voorzien van een lamp- een zakje pindanoten liet knisperen? Ruziemakend verorberden de vijf stekels het lekkers. In afwachting van het volgende bezoek. Jungle?

Op deze aanduiding kan misschien met meer recht aanspraak maken de in 2006 door de tsunami weggevaagde flank van het dorp die niet is herbouwd. Er stonden hotels en grote villa’s. Alles is verdwenen en de natuur gaat haar gang. Het ziet er luguber uit en wordt bij voorkeur niet aan de toeristen getoond. Tenslotte de kalongs. Zij kwamen inderdaad op het afgesproken tijdstip uit de ‘jungle’ vliegen om te fourageren. Een spectaculair gezicht.

Het geronk van de motor tijdens de boottocht van Kalipucang naar Cilacap viel wel mee. Mijn zorgen over het geringe aantal vogels (slechts enige reigers) werden niet weggenomen toen een ijsvogel vlak voor de boot over het water scheerde. Ik zag in Indonesië meer vogels in kleine kooitjes dan in de lucht. Hele soorten kleurrijke vogels zijn weggevangen uit de echte jungle en dreigen uit te sterven of zijn dat al. Toen aan stuurboord gebouwen opdoemden, maakte de zwijgzame schipper een niet mis te verstane gebaar. Hij kruiste zijn polsen. De beruchte gevangenis  Nusa Kambangan die kort tevoren internationaal nog in het nieuws was geweest. Schoten zouden wij boven het geronk van de motor hebben moeten horen. Het bleef rustig.

Vanuit Wonosobo naar het Diengplateau en Borobudur. Veel plaatjes van gezien en veel over gelezen. En nu live! Schitterend. De poging van Marjan de volgende morgen de Sunrise Borobudur te zien mislukte. Er zaten weliswaar heel veel mediterende monniken, maar er waren nog veel meer wolken en mist. Hotel Manaohara was voortreffelijk.

Op naar de thuishaven van Tofik, Yogjakarta. Via de huisarts  naar het heerlijke Jogja Village. Het beproefde concept: huisjes gegroepeerd om een zwembad en een prima restaurant. Een comfortabel geheel. In Yogjakarta bezochten we het decadente Waterpaleis ( een jeugdige amateur-gids bleef zich zo hinderlijk aan ons opdringen dat ik hem met stemverheffing en in rond Nederlands heb gemaand te verdwijnen; het hielp ), de Kraton met het museum van sultan HB IX ( Minerva-bul) en het fort Vredenburg met de prachtige diorama’s over de onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesiërs. De ontmoeting met jullie uitstekend Nederlands sprekende James later in het hotel was aangenaam.

Het was goed dat jullie ons vervolgens naar Hotel Sarangan in het gelijknamige bergdorpje hebben gestuurd. Eigenlijk het meest interessante hotel van de reis. Wat een architectuur en wat een art deco ornamenten! En wat te denken van de knusse voorkamer met open haard! De badkamer deugde uiteraard niet, maar de slaapkamer was prima. En zonder die vermaledijde airco. Gedateerd, versleten, koloniaal, tempo doeloe; het is allemaal waar, maar het máákt het hotel. Mensen die ook maar van de minste luxe houden, moeten hier niet komen. De avondmaaltijd vond plaats in een wit gesausde zaal met hoog plafond en t.l.- verlichting. Een prima keuken. Vanuit onze kamer waren wij tevoren door een schijnbaar stokoude heer in  rood livrei naar de eetzaal begeleid. Tofik kon een slaapplaats in het hotel regelen. Slapen in een Koreaans busje op een hoogte van 1230 meter is geen pretje. Aan het hotel moet wel iets gebeuren. Nu verwacht je ieder moment de faillissementscurator om de boel te sluiten.

Op de lange weg naar Bromo genoten we van de tempels van Prambanan. Over de ligging van Lava View konden we ons aan de hand van de boekjes geen goede voorstelling maken. De werkelijkheid overtrof onze verwachtingen. Letterlijk op de rand van de krater! De huisjes zijn eenvoudig, doch doelmatig. In Trip Adviser beklaagde iemand zich over klamme lakens. We hebben er niets van gemerkt, maar wat wil je op de rand van de vulkaan! We hadden besloten dat alleen Marjan de beroemde Sunrise Bromo  en de tocht door de zandzee van de krater zou meemaken. In een 4-wheel drive met een Tenggerees, gehuld in winterjas, das, ijsmuts en wollen handschoenen, als chauffeur. Het was nagenoeg onbewolkt en de expeditie een groot succes.

Het Plantagehotel (Agro Resort) Margo Utomo  in Kalibaru is misschien wel het meest sympathieke en gerieflijke hotel van onze reis. Direct gelegen aan een  nog steeds gebruikte plantage waarvan de voormalige huisjes van de werknemers inmiddels dienen als aangenaam onderkomen voor de gasten. En er waren (vrije) vogels. De ene na de andere mij onbekende soort diende zich aan. In de keuken begreep men al snel waarom ik steeds maar spaghetti bestelde. In overleg met Tofik besloten wij Sukumade te laten voor wat het was en drie dagen op Margo Utomo te verblijven. Dat was bepaald geen straf. We bezochten met een gids de zeer grote plantage Glenmore Kalibaru waar rubber, koffie, en cacao worden verbouwd en waren getuige van het boeiende productieproces van rubber (latex). Zoals bekend geschiedt dat met een uit de jaren twintig stammende waterkrachtcentrale die de machines aandrijft. De arbeidsomstandigheden zijn huiveringwekkend. Overal kun je als werknemer zomaar een arm of been kwijtraken of te pletter vallen in één van de vele gaten in de vloer. Tijdens een wandeling over de plantage zagen wij hoe een werknemer zonder enige zekering en op versleten gympjes razendsnel een palmboom inklom om de kokosbloem aan te snijden voor het winnen van de nectar. Hij doet dat twee maal per dag. Ook zagen wij doerian- en kruidnagelbomen. Het was een zeer interessante excursie onder leiding van een bekwame gids. Niemand mag deze excursie eigenlijk missen.

Onderweg terug zag Tofik een kraampje met doerians, alhoewel het seizoen daarvoor eigenlijk voorbij was. Eén daarvan werd ter plaatse ontleed. De stank vond ik erg meevallen. In het hotel in Bandung hangt een bordje dat aangeeft dat het niet is toegestaan doerians in het hotel mee te nemen. Laten ze er eerst maar eens voor zorgen dat er in de keuken geen parasieten rondlopen!

In een lange rit bracht Tofik ons naar Bali. Aansluitend zou hij terugkeren naar Yogjakarta. In konvooi met een collega. Veiliger en gezellig. We moesten afscheid nemen van de man die gedurende drieënhalve week onze kameraad was geweest. Tofik bleek het erg op prijs te hebben gesteld dat hij tijdens de lunch altijd onze gast was geweest en ook diverse malen bij het diner. Wij vonden dat nogal vanzelfsprekend, doch dat bleek het allerminst te zijn. Hij had geen enkele afstand ervaren: we waren vrienden. Voor hem was de reis een ‘holiday’ geweest.  Tofik zou graag willen dat Marjan en ik tezamen met Aline en Erik zouden terugkomen naar Indonesië en dat hij – Tofik – onze chauffeur zou zijn. Wie weet. Twee dagen later kregen wij een appje dat hij veilig bij vrouw en kinderen was teruggekeerd.

Bali: een wereld van verschil met Java. Tamelijk welvarend, mondain, toeristisch, Westers , duur en ( Ubud) linea recta op weg naar verpesting door het toerisme. Saren Indah Hotel (het bekende concept) was zeer aangenaam. Een shuttle reed geregeld naar Ubud. In de jaren twintig opgezet als kunstenaarskolonie is dit inmiddels verworden tot een uit zijn voegen gegroeid toeristencentrum.

We brachten een bezoek aan het Blanco Renaissance Museum, het voormalige megalomane woonhuis van de in 1999 overleden Catalaanse schilder Antonio Blanco waarin diens werk wordt geëxposeerd. Overal aangekondigd als museum voor moderne kunst bleek de vlag de lading niet te dekken. Zalen vol met kleurige blote dames, hetzij  alleen het bovenlijf, hetzij ten voeten uit. Steeds met een sterk accent op de boezem en alles op het doek gezet met olieverf. Bij nadere bestudering leek het vrijwel steeds om dezelfde boezem te gaan. En ja hoor: die bleek toe te behoren aan de Balinese echtgenote van de schilder. Een getalenteerd danseres. Meer dan deze blote dame in heel-veelvoud hebben we niet gezien. De schilder meende een genie te zijn en vereenzelvigde zich sterk met Salvador Dali op wie hij ook uiterlijk trachtte te lijken. Door bewonderaars- die hij kennelijk toch had- liet hij zich graag ‘de Dali van Bali’ noemen. Zijn zoon- die wel kan schilderen- heeft atelier en  museum voortgezet en blijkt een aanzienlijk bredere horizon te hebben dan zijn monomane vader.

Ten behoeve van het evenwicht bezochten we aansluitend het Museum Puri Lukisan, in 1956 door de Nederlandse schilder Rudolf Bonnet gesticht. De ontwikkeling van de wajangstijl naar de moderne schilderkunst staat daarin centraal. Een beetje saai, maar wat wil je na al dat erotisch geweld aan de overkant! Geheel tot rust kwamen wij pas tijdens een schitterende wandeling door  de uitgestrekte rijstvelden met overal stalletjes met kunstnijverheid. Nog niet verpest. De avonden bezochten we een- tegenvallende- wajangvoorstelling, een legongdans en een kecak fire and trance-dance. Beide laatstgenoemde zeer boeiend. Weliswaar voor de toeristen uitgevoerd, maar zo blijft  dit stuk cultuur wel in stand. Een aanrader.

Op deze plaats iets over onze bibliotheek. Naast Tofik maakten we ook gebruik van papieren gidsen. Allereerst de nestor in dit gezelschap, het van 1996 daterende vuistdikke Handboek Indonesië, uit de Odyssee-reeks. Ten aanzien van prijzen en openingstijden uiteraard verouderd, maar nog steeds een onmisbare bron van informatie. Er bleek zelfs in te staan dat het Blanco Renaissance Museum erotische kunst herbergt! Te laat. Vervolgens het degelijke Indonesië, Wereldreisgids van de ANWB en tenslotte de Groene Gids van Michelin met een sterke nadruk op eten, drinken en slapen. De gidsen vullen elkaar goed aan. Door mijn lichamelijke perikelen hebben wij helaas veel minder historische stadswandelingen gemaakt dan voorzien. Daarbij is overigens gebleken dat de voortreffelijke gids van Emile zich ook ‘op het droge’ uitstekend laat gebruiken.

Tenslotte de overnachtingen van de chauffeur. Wij vonden het niet prettig Tofik voor de nacht in zijn busje te zien verdwijnen terwijl wij onze altijd gerieflijke slaapkamer opzochten. Het verhaal dat de chauffeurs zodanig aan hun busjes zijn gehecht dat zij er het liefst dag en nacht in verblijven verdient geen geloof. Het is een kwestie van kosten. Als er bij een hotel meerdere chauffeurs dienden te overnachten, namen ze gezamenlijk een kamer in plaats van hun zo teer beminde busje. Gezelliger, gerieflijker en betaalbaar. Een goede nachtrust voor de chauffeur is essentieel. Hij vervult een uiterst verantwoordelijke functie en een goed bed- zonder muggen of bijna-nachtvorst- mag best wat kosten. Ik zou zondermeer bereid zijn daarvoor een dienovereenkomstige toeslag op de reissom te betalen.

Het was een mooie reis. Nogmaals dank.

Met vriendelijke groet, Marjan en Andries de Walle